Naar Oostland wil ik varen

»

Naar Oostland wil ik varen
Daar woont er mijn zoete lief
Over bergen en over dalen
schier over die heiden
Daar woont er mijn zoete lief

Al voor mijn zoeteliefs deurtje
daar staan twee boompjes klein
den een draagt nooten van muskaten
schier over der heiden
den anderen draagt nagelen fijn

de nooten zijn zoo ronde
kruidnagelen ruiken zoo zoet
ik meende dat mij vrijdde een ruiter
schier over der heiden
nou is het een arme bloed

hij nam ze bij der handen
bij haar sneeuwwitte hand
hij leidde ze alzoo verre
schier over der heiden
daar zij een bedje vand

daar lagen zij twee verborgen
die lieve lange nacht
van den avond tot den morgen
schier over der heiden
tot scheender den lichten dag

Text und Musik: Verfasser unbekannt
in Deutscher Liederhort II (1893, Nr. 407 „Die Fahrt zur Liebsten“)

CDs und Bücher mit Naar Oostland wil ik varen:

Anmerkungen zu "Naar Oostland wil ik varen"

Altniederländisches Volkslied. Mitgeteilt bei Grimm, altd. Wälder II, 45. Bei Willems, Nr. 19, Strophe 6—9 (Fortsetzung seines Auswanderungsliedes). Aus Thirsis Minnewitt I, 101; bei Hoffmann von Fallersleben, niederländische Volkslieder. Nr. 104.  Von diesem Lied gibt es eine geistliche Neudichtung: „Hyr boven in dem hemel„.

Ein ähnliches Lied mag in Oberdeutschland vorhanden gewesen sein. Übcrrcste sind offenbar die gleichlautenden Strophen bei Uhland, Nr, 29, Strophe 6, und 30, Strophe 3. Vergl. darüber die Anmerkung bei Uhland (Schriften 4, S. 31 und 32). — Als Melodie mag in Deutschland gedient haben: „Mit Lust tät ich ausreiten.“ Gleicher Verlauf des Inhalts, hohes Alter und gleiche Form sprechen dafür. In den Niederlanden sang man es nach der folgenden Singweise: Naer Ostland wille wij rijden.

Die im niederländischen Text verdorbene 4. Zeile der Anfangsstrophe ist hier nach der schwedischen Lesart (Svenska Folkvisor I, 235) rückübersetzt, wo die Anfangsstrophe heißt:

Till Österland ville jag fara
där bor aldra kärasten min
öfver berg och djupe dalar
allt under sa grönan lind